Inhoudsindicatie | Geen aanspraak op eenmalige cao-uitkering bij aanvullende uitkering op grond van paragraaf 8.3 van de CAO Rijk. |
---|---|
Zaaknummer(s) | 2024-00238 |
Datum uitspraak | |
Categorie(ën) verschil van mening, zoals genoemd in 16.2 van de Cao Rijk |
Ander onderwerp |
Relevante cao-bepaling(en) | 8.3 |
Uitkomst zaak | (deels) ongegrond |
Waar gaat de zaak over?
Verzoeker is enkele jaren geleden uit dienst getreden wegens arbeidsongeschiktheid door een dienstongeval. Sindsdien ontvangt verzoeker een aanvullende uitkering op grond van paragraaf 8.3 van de CAO Rijk (Arbeidsongeschikt na einddatum dienstverband).
Cao-partijen hebben in de CAO Rijk 2022-2024 en de CAO Rijk 2024-2025 afspraken gemaakt over eenmalige uitkeringen. Tot de groepen die deze ontvangen behoren enerzijds werknemers in dienst van het Rijk, anderzijds enkele bijzondere groepen waaronder de ontvangers van Bovenwettelijke WW-uitkeringen.
Verzoeker vindt dat hij in aanmerking komt voor de eenmalige cao-uitkeringen. Daarbij brengt verzoeker naar voren dat hij door zijn uitkering nog steeds aan de werkgever is verbonden. Daarnaast wijst verzoeker erop dat hij destijds ook bedrijfseconomisch ontslag en een Bovenwettelijke WW-uitkering had kunnen krijgen, zodat hij aan de door de cao-partijen genoemde categorie zou behoren. Ten slotte wijst verzoeker erop dat de werkgever volgens paragraaf 7.5 van de cao om andere redenen eenmalige uitkeringen kan verstrekken.
De werkgever vindt dat verzoeker geen recht heeft op de eenmalige cao-uitkeringen. Daarbij wijst de werkgever erop dat verzoeker niet meer in dienst is, zodat verzoeker niet tot de doelgroep van de cao-afspraken behoort. Verder brengt de werkgever naar voren dat de CAO Rijk een standaard-cao betreft, zodat hier niet van mag worden afgeweken.
Hoe luidt de uitspraak van de commissie?
De commissie stelt vast dat de uitkering op grond van paragraaf 8.3 van de cao expliciet bedoeld is voor mensen die niet meer bij de werkgever in dienst zijn. Het feit dat verzoeker deze uitkering ontvangt duidt erop dat hij niet tot de doelgroep van de eenmalige cao-afspraken behoort. Dat hij de uitkering via P-direkt ontvangt maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor de stelling van verzoeker dat hij bedrijfseconomisch ontslag en een Bovenwettelijke WW-uitkering had kunnen krijgen. Dit is nu eenmaal niet zo gegaan. Het is ook niet aan de commissie om ruim tien jaar later te beoordelen of verzoeker toentertijd aanspraak had kunnen maken op een dergelijke uitkering.
De partijen bij de CAO Rijk hebben er niet voor gekozen om personen die een uitkering op grond van paragraaf 8.3 van de CAO Rijk ontvangen op te nemen in de cao-afspraken over de eenmalige uitkeringen. Het is ook niet aan de commissie om dit alsnog te doen.
Op grond van paragraaf 7.5 van de CAO Rijk heeft de werkgever de vrijheid heeft om een toelage of éénmalige uitkering om een ‘andere reden’ toe te kennen. Daarbij gaat het echter om de toekenning door de ‘leidinggevende’. Dit impliceert dat de begunstigde van deze toelage of uitkering nog bij verweerder in dienst zou moeten zijn. In elk geval betreft het geen juridisch afdwingbare verplichting van de werkgever, zodat de commissie hierin ook geen aanleiding ziet om het verzoek toe te wijzen.
Over de uitspraken van de commissie en deze samenvatting
De geschillencommissie doet uitspraak over een voorgelegd meningsverschil. De uitspraak is echter niet bindend.
Afwijken van die uitspraak kan alleen gemotiveerd gebeuren. Dit is bepaald in § 16.2 van de cao.
Deze samenvatting is een vereenvoudigde, geanonimiseerde weergave van de officiële uitspraak van de commissie.
Aan de samenvatting kunnen geen rechten worden ontleend.
Voor vragen of opmerkingen over de samenvatting, gelieve contact op te nemen met het secretariaat van de commissie via administratie.caopjuridisch@caop.nl .