Inhoudsindicatie | Geschil over het afboeken van verlofuren |
---|---|
Zaaknummer(s) | 2023-00271 |
Datum uitspraak | |
Categorie(ën) verschil van mening, zoals genoemd in 16.2 van de Cao Rijk |
Ander onderwerp |
Relevante cao-bepaling(en) | H4 |
Uitkomst zaak | (deels) gegrond |
Waar gaat de zaak over?
De werknemer vindt het onterecht dat hij 64 verlofuren heeft moeten opnemen voor zijn afwezigheid gedurende enkele weken in 2023.
De werkgever vindt het terecht dat de werknemer verlofuren heeft opgenomen voor de betreffende weken, omdat sinds 1 januari 2012 is er op grond van de gewijzigde wetgeving volledige opbouw van vakantie bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Daarom is het logisch dat verlofuren worden afgeschreven bij verlof voor de volledige werkweek.. Verder gaf de bedrijfsarts aan dat de werknemer eerst 25% en daarna voor 50% geschikt was om te re-integreren. Door stress van zijn verhuizing, meende de werknemer dat hij nog niet voldoende hersteld was en dat het beter was om eerst op vakantie te gaan en tijdens een telefoongesprek heeft de werknemer met zijn leidinggevende afgesproken verlof op te nemen zonder te zeggen dat hij ziek was en niet kon re-integreren.
De werknemer ontkent dat hij niet wilde re-integreren vanwege zijn verhuizing. Hij stelt hij zich voorafgaand aan deze afwezigheid volledig ziek had gemeld en vindt dat de bedrijfsarts op dat moment ingeschakeld had moeten worden voor zijn werkhervatting. De werknemer heeft verlofuren opgenomen onder protest, in de veronderstelling dat dit het aantal uren volgens het herstelplan betrof. Pas later kreeg hij te horen dat hij een volledige werkweek aan verlofuren moest opnemen. De werknemer heeft geen vakantie genomen om niet te re-integreren, maar voelde zich niet in staat om te werken. In de betreffende weken heeft hij zich aan zijn re-integratieverplichtingen gehouden en alles gedaan om te herstellen, zoals rusten, sporten en mediteren om zijn stressniveau te verlagen. Hij stelt dat de verlofuren ten onrechte van zijn verlofsaldo zijn afgeboekt en deze moeten worden teruggeboekt.
De werkgever meent dat de melding op van werknemer dat hij niet tot re-integratie in staat was niet gelijkgesteld kan worden aan een ziekmelding. Doordat er geen nieuwe ziekmelding was, was er volgens de werkgever geen reden om de bedrijfsarts in te schakelen. De bedrijfsarts vond eerder dat de werknemer gedeeltelijk kon re-integreren. Als de werknemer het niet eens was met dit advies, had hij een deskundigenoordeel bij het UWV moeten aanvragen.
Hoe luidt de uitspraak van de commissie?
De hoofdvraag die de commissie gaat beantwoorden is of de werknemer terecht (op verzoek van de werkgever) vakantie-uren heeft opgenomen omdat hij in de betreffende weken in 2023 geen re-integratiewerkzaamheden heeft verricht. De commissie stelt vast dat uit het verslag van de bedrijfsarts blijkt dat de werknemer een herstelplan had opgesteld en in die weken beginnen met re-integreren. Uit de e-mails van de werknemer blijkt dat hij zich op dat moment niet goed genoeg voelde om te starten met re-integratie.
De commissie is van mening dat de werkgever de melding als ‘nieuwe ziekmelding’ had moeten beschouwen, en dit roept vragen op over de juridische gevolgen en de wijze waarop de werkgever hiermee is omgegaan. Indien de werkgever van plan was het loon van de werknemer in de betreffende weken niet door te betalen, had dit aan de werknemer duidelijk gemaakt moeten worden. Dit is volgens artikel 7:629 lid 3 sub c noodzakelijk. De werkgever heeft dit nagelaten, waardoor het beroep op het idee dat de werknemer wél in staat was tot re-integratiewerkzaamheden niet kan slagen.
Een werkgever die stelt dat er geen verhindering door ziekte was, moet dit onderbouwen met advies van de bedrijfsarts. Dat is er niet en de opmerking van de werkgever dat de bedrijfsarts de werknemer wel in staat achtte om gedeeltelijk te re-integreren is feitelijk onjuist. Het ontbreken van een advies van de bedrijfsarts komt voor risico van de werkgever aangezien de werknemer alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verwacht. Indien de werkgever denkt dat de werknemer niet verhinderd was om de re-integratiewerkzaamheden te starten maar liever met klussen bezig was, dan had de werkgever een spoedoproep naar de bedrijfsarts moeten doen, wat niet is gebeurd.
De suggestie van de werkgever dat de verhuizing de reden voor de verhindering was, is juridisch gezien een beroep zijn op artikel 7:629 lid 3 sub b BW (dat de werknemer door zijn toedoen zijn genezing belemmert of vertraagt). De werkgever had echter voorafgaande kennis van de verhuizing van de werknemer en had als zij vond dat dit aan het herstel in de weg stond dit moeten communiceren, wat niet is gebeurd.
De conclusie luidt dat de werkgever de verlofuren moet terugboeken.
Over de uitspraken van de commissie en deze samenvatting
De geschillencommissie doet uitspraak over een voorgelegd meningsverschil. De uitspraak is echter niet bindend.
Afwijken van die uitspraak kan alleen gemotiveerd gebeuren. Dit is bepaald in § 16.2 van de cao.
Deze samenvatting is een vereenvoudigde, geanonimiseerde weergave van de officiële uitspraak van de commissie.
Aan de samenvatting kunnen geen rechten worden ontleend.
Voor vragen of opmerkingen over de samenvatting, gelieve contact op te nemen met het secretariaat van de commissie via administratie.caopjuridisch@caop.nl .