Inhoudsindicatie | Berisping wegens ongeoorloofd raadplegen kentekenregistratie. Noodzakelijkheid en proportionaliteit integriteitsonderzoek. |
---|---|
Zaaknummer(s) | 2022/00008 |
Datum uitspraak | |
Categorie(ën) verschil van mening, zoals genoemd in 16.2 van de Cao Rijk |
Een straf die uw werkgever wil opleggen |
Relevante cao-bepaling(en) | H15 |
Uitkomst zaak | (deels) ongegrond |
Waar gaat de zaak over?
De werkgever ontvangt een klacht van familieleden van de werknemer, waarmee de werknemer op gespannen voet staat. Door de klacht is bij de werkgever het vermoeden gerezen dat de werknemer het kentekenregister heeft geraadpleegd om de tenaamstelling te achterhalen van een auto die op het terrein van de betreffende familieleden geparkeerd stond, dichtbij de eigen woning van de werknemer. De werknemer heeft erkend dat het kentekenregister door hem geraadpleegd is. De werkgever heeft daarop een intern integriteitsonderzoek uitgevoerd. Het is volgens de onderzoekers r aannemelijk dat het opvragen van de tenaamstelling is gebruikt voor privédoeleinden. De werkgever legt een berisping op aan de werknemer.
De werknemer vindt dat de berisping ten oprechte is opgelegd, dit omdat:
– hij niet willens en wetens de regels heeft overtreden;
– de werknemer de informatie met niemand heeft gedeeld;
– de werknemer al geruime tijd in dienst is bij werkgever.
De werknemer stelt verder dat het integriteitsonderzoek onterecht, onnodig bezwarend en onzorgvuldig was.
Werkgever vindt dat de berisping terecht is opgelegd. Dit onder meer omdat:
– de werknemer wist dat het raadplegen van het kentekenregister privéaangelegenheden en geen zakelijke aangelegenheden betrof;
– de Werknemer gedurende het integriteitsonderzoek wisselende verklaringen heeft afgelegd over de gebeurtenissen;
– uit rechtspraak naar voren komt dat het raadplegen van zakelijke systemen voor privédoeleinden door ambtenaren een zwaardere strafoplegging of zelfs ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, waarbij de door werkgever opgelegde straf nog mild afsteekt.
De werkgever vindt dat het integriteitsonderzoek niet onterecht of onzorgvuldig is ingesteld. Volgens de werkgever voldeed het bovendien aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Hoe luidt de uitspraak van de commissie?
De commissie stelt voorop dat een moeilijke privésituatie het goede functioneren van een medewerker kan beïnvloeden en dat een werkgever die bekend is met de betreffende problematiek tot op zekere hoogte gehouden is hier als goed werkgever rekening mee te houden. Anderzijds heeft een medewerker die met een moeilijke privésituatie te kampen heeft als goed werknemer ook de verplichting om zijn goede functioneren als ambtenaar zo min mogelijk negatief door deze omstandigheden te laten beïnvloeden. Naar het oordeel van de commissie is verzoeker in dit geval, hoe vervelend de situatie ook voor hem moet zijn geweest, hierin tekortgeschoten.
De commissie kan niet met zekerheid vaststellen of het motief van werknemer om het kenteken op te vragen enkel met zijn privéomstandigheden samenhing, of dat werknemer vanuit emotie ook aan werk gerelateerde omstandigheden dacht, bijvoorbeeld dat de bestuurder van de auto daar aanwezig was om de werknemer in verband met diens functie te intimideren. Naar het oordeel van de commissie heeft de werknemer in deze situatie echter niet gehandeld zoals een goed ambtenaar betaamt. De gerede kans dat het geen werk gerelateerde kwestie betrof had de werknemer ervan moeten weerhouden om, zonder overleg met of een melding aan de leidinggevende, het kenteken op te vragen.
Volgens de commissie rechtvaardigt de gedraging een strafoplegging.
De commissie vindt dat in dit geval niet kan worden gesteld dat naar maatstaven van subsidiariteit en proportionaliteit niet tot een integriteitsmelding en het instellen van het onderzoek kon worden overgegaan. Dit nu het (vermoeden van) het ongeoorloofd raadplegen van de systemen als integriteitsschending kan worden aangemerkt die in potentie niet alleen aan de integriteit van de ambtenaar in kwestie, maar ook aan het aanzien en het goede functioneren van de dienst raakt. De commissie is het ook niet eens met de werknemer dat het onderzoek niet nodig zou zijn geweest omdat reeds in de eerste verklaring van werknemer volledige openheid van zaken over de gebeurtenissen is gegeven. Dit nu zonder een onderzoek niet kan worden vastgesteld of volledige openheid wordt gegeven.
Over de uitspraken van de commissie en deze samenvatting
De geschillencommissie doet uitspraak over een voorgelegd meningsverschil. De uitspraak is echter niet bindend.
Afwijken van die uitspraak kan alleen gemotiveerd gebeuren. Dit is bepaald in § 16.2 van de cao.
Deze samenvatting is een vereenvoudigde, geanonimiseerde weergave van de officiële uitspraak van de commissie.
Aan de samenvatting kunnen geen rechten worden ontleend.
Voor vragen of opmerkingen over de samenvatting, gelieve contact op te nemen met het secretariaat van de commissie via administratie.caopjuridisch@caop.nl.