Inhoudsindicatie

Inschaling. Weging werkervaring. Beroep op ongerechtvaardigd onderscheid man / vrouw. Ontvankelijkheid in verband met formele rechtskracht.

Zaaknummer(s) 2024-00070
Datum uitspraak
Categorie(ën) verschil van mening,
zoals genoemd in 16.2 van de Cao Rijk
Ander onderwerp, Of aan werkzaamheden goede salarisschaal is verbonden
Relevante cao-bepaling(en) 7:648 BW
Uitkomst zaak (deels) gegrond

Waar gaat de zaak over?

De werknemer heeft in 2019 bij de werkgever gesolliciteerd tijdens een grote wervingsdag. De werknemer was het niet eens met de voorgestelde inschaling maar is toch in dienst getreden nadat tijdens de wervingsdag geen discussie mogelijk was over het arbeidsvoorwaardenaanbod. De werknemer heeft na indiensttreding bij haar leidinggevende aangekaart dat zij het niet eens was met de inschaling, maar heeft niet formeel bezwaar gemaakt tegen het aanstellingsbesluit.

Enkele jaren later heeft de werknemer opnieuw bij haar leidinggevende aangekaart dat zij vond te laag te zijn ingeschaald. Dit nadat zij had geleerd dat een mannelijke collega die op hetzelfde moment in dienst was getreden en over vergelijkbare opleiding en ervaring beschikt een significant hoger salaris verdient bij de werkgever. De werkgever heeft het verzoek om dit verschil gelijk te trekken afgewezen.

De werknemer brengt bij de commissie naar voren dat een groot deel van haar eerdere werk ten onrechte niet is meegewogen bij de oorspronkelijke inschaling. Daarnaast doet zij een beroep op ongerechtvaardigde ongelijke beloning vanwege het significante verschil (ongeveer 25%) in salaris met haar mannelijke collega. Verzoeker voelde zich kort na haar aanstelling niet vrij om bezwaar te maken tegen het aanstellingsbesluit in het licht van haar tijdelijke aanstelling en uit vrees voor een negatieve impact op haar carrière bij de werkgever.

De werkgever doet een beroep op niet-ontvankelijkheid. Dit nu het geschil dateert van vóór 1 januari 2020 (datum inwerkingtreding Wet Normalisatie Rechtspositie Ambtenaren, CAO Rijk en oprichting Geschillencommissie Rijk). Daarnaast is de werknemer na de aanstelling (onder het toenmalige bestuursrechtelijke ambtenarenrecht) niet tegen het aanstellingsbesluit in bezwaar en beroep gegaan. Daarmee heeft het besluit formele rechtskracht gekregen. Volgens de werkgever kan de procedure bij de commissie niet worden gebruikt om alsnog in bezwaar te gaan. Inhoudelijk merkt de werkgever op dat de achterliggende overwegingen bij het arbeidsvoorwaardenaanbod zoveel jaren later niet meer achterhaald kunnen worden. Naast de weging van de werkervaring zouden ook andere factoren een rol hierbij kunnen hebben gespeeld. Het toenmalige aanname- en inschalingsbeleid was al ingericht op het tegengaan van ongelijke behandeling.

Hoe luidt de uitspraak van de commissie?

De commissie gaat in de uitspraak als eerste in op het beroep op niet-ontvankelijkheid. De commissie heeft begrip voor het feit dat het voor een nieuw aangestelde ambtenaar als een ongemakkelijke of risicovolle stap kan aanvoelen om een officiële bezwaarprocedure in te stellen, maar dit vormt voor de commissie geen aanleiding voor de conclusie dat de bestuursrechtelijke systematiek van het toenmalige ambtenarenrecht hiermee doorbroken kan worden. De commissie vindt echter dat het feit dat de werknemer enkele jaren later achter kwam dat dat haar mannelijke collega significant meer verdient voor werkzaamheden in dezelfde functie, en hierbij derhalve sprake zou kunnen zijn van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling, als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden aangemerkt die (als inderdaad sprake is van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling, hetgeen in deze procedure ter beoordeling voorligt) in redelijkheid tot heroverweging van het oorspronkelijke besluit zouden moeten leiden, althans waarbij niet aan de werknemer kan worden tegengeworpen dat zij niet eerder (op die grondslag) bezwaar heeft gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit.

De commissie heeft in een tussenbeoordeling geoordeeld dat sprake is van een vermoeden van ongeoorloofde ongelijke behandeling als bedoeld in artikel 7:648 van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij wijst de commissie onder meer erop dat niet voldoende is dat sprake is van een beleid dat is gericht op het tegengaan van ongelijke behandeling. Ongelijke behandeling kan namelijk ook schuilen in de manier waarop beleid in de praktijk wordt uitgevoerd. Ook hoeft de ongelijke behandeling niet bewust te hebben plaatsgevonden. Onbewuste ongelijke behandeling zonder rechtvaardiging is juridisch evenzeer ontoelaatbaar. De werkgever is in de gelegenheid gesteld om op de tussenbeoordeling te reageren.

In de einduitspraak heeft de commissie geoordeeld dat de werkgever niet erin is geslaagd om het vermoeden van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling te weerleggen. De commissie vindt dat het feit dat de werkgever de exacte achterliggende redenen bij de inschaling zoveel jaren later niet meer kan achterhalen voor risico van de werkgever moet blijven. Het vermoeden van de werkgever dat bepaalde werkervaringsjaren toentertijd niet relevant zijn geacht kan het significante verschil in salaris, als dit vermoeden al juist zou zijn, ook niet (geheel) verklaren. Naar aanleiding van het vermoeden van de werkgever dat het verschil misschien valt te verklaren door een verschil in onderhandelingsvaardigheden, wijst de commissie erop dat volgens vaste jurisprudentie van het College voor de Rechten van de Mens een verschil in onderhandelingsvaardigheid een significant salarisverschil tussen mannen en vrouwen niet kan rechtvaardigen, nu dit een ondoorzichtig beloningssysteem en het risico van toeval in zich heeft. Dat risico laat ruimte voor vooroordelen over verschillen tussen mannen en vrouwen bij de vaststelling van het aanvangssalaris.

De conclusie van de uitspraak is dat de werknemer met terugwerkende kracht tenminste hetzelfde salaris als haar mannelijke collega zou moeten krijgen. De commissie vindt dat de werknemer moet worden gecompenseerd voor de eventuele nadelen die zij zal lijden bij de nabetaling, waaronder eventuele kortingen op de kinderopvangtoeslag.

Over de uitspraken van de commissie en deze samenvatting

De geschillencommissie doet uitspraak over een voorgelegd meningsverschil. De uitspraak is echter niet bindend.
Afwijken van die uitspraak kan alleen gemotiveerd gebeuren. Dit is bepaald in § 16.2 van de cao.

Deze samenvatting is een vereenvoudigde, geanonimiseerde weergave van de officiële uitspraak van de commissie.

Aan de samenvatting kunnen geen rechten worden ontleend.

Voor vragen of opmerkingen over de samenvatting, gelieve contact op te nemen met het secretariaat van de commissie via administratie.caopjuridisch@caop.nl .