Inhoudsindicatie

Geschil betreffende het doorlopen van ouderschapsverlof tijdens ziekte.

Zaaknummer(s) 2024-00124
Datum uitspraak
Categorie(ën) verschil van mening,
zoals genoemd in 16.2 van de Cao Rijk
Ander onderwerp
Relevante cao-bepaling(en) H5
Uitkomst zaak (deels) gegrond

Waar gaat de zaak over?

De werkneemster is op een bepaald moment met zwangerschapsverlof gegaan, waarna zij op 23 mei 2022 is bevallen van een zoon. Op de dag dat haar zwangerschapsverlof afliep, namelijk op 15 augustus 2022, heeft de werkneemster (ad hoc) ouderschapsverlof in P‑Direkt aangevraagd. De keuze om het ouderschapsverlof op zo’n korte termijn op te nemen was op dat moment ingegeven door het feit dat de werkneemster zichzelf (nog) niet in staat achtte om te werken. De dag na de aanvraag voor het ouderschapsverlof heeft de leidinggevende van de werkneemster, een tijdelijk MT-lid, die op dat moment optrad als haar leidinggevende, de aanvraag goedgekeurd.

Op 5 september 2022 heeft de werkneemster zich vervolgens ziekgemeld. Zij ging er hierbij vanuit dat haar ouderschapsverlof automatisch gestopt zou worden. Op 13 oktober 2022, bijna 6 weken na haar ziekmelding, ontving de werkneemster echter een brief van de werkgever waarin te lezen was dat het ouderschapsverlof doorloopt tijdens het ziekteverzuim en dat het alleen bij langdurig verzuim wordt stopgezet. Dit betekent dat de werkneemster vrijwel al haar ouderschapverlof kwijt was. De werkneemster is het daar niet mee eens en wenst alsnog aanspraak te kunnen maken op het ouderschapsverlof.

Hoe luidt de uitspraak van de commissie?

De commissie stelt voorop dat een werknemer die gebruik wil maken van ouderschapsverlof, op grond van artikel 6:5 van de Wazo het voornemen om verlof op te nemen minstens twee maanden voor de ingangsdatum schriftelijk aan de werkgever moet melden. Indien de werknemer recht heeft op ouderschapsverlof en hij conform de regels en de procedure het ouderschapsverlof heeft aangevraagd, geldt als uitgangspunt dat het ouderschapsverlof vaststaat conform die aanvraag. Dit betekent dat de werknemer in beginsel niet op (de periode van) het ouderschapsverlof kan terugkomen; hij is aan zijn aanvraag voor ouderschapsverlof gebonden. Een wijziging van (de periode van) het ouderschapsverlof is daarentegen wel mogelijk. Daarvoor is noodzakelijk dat de werknemer een verzoek tot wijziging van (de periode van) het ouderschapsverlof bij de werkgever indient. Het is dan aan de werkgever om met het verzoek tot wijziging in te stemmen. In het geval sprake is van conform de procedure vastgesteld ouderschapsverlof, er geen verzoek tot wijziging van de periode door de werknemer is ingediend en de werknemer zich in de betreffende periode ziek meldt, dan wordt het ouderschapsverlof vanwege de ziekte niet automatisch afgebroken of opgeschort. Het ouderschapsverlof loopt door zoals de werknemer het oorspronkelijk met zijn werkgever heeft afgesproken.

De commissie is van oordeel dat de werkneemster in haar specifieke geval aanspraak kan maken op ouderschapsverlof. De commissie overweegt daartoe dat de door de werkneemster gedane aanvraag voor ouderschapsverlof niet conform de procedure zoals beschreven in artikel 6:5 van de Wazo is verlopen. Zo heeft de werkneemster haar aanvraag niet twee maanden, maar één dag voor de aanvang van het ouderschapsverlof ingediend. Omdat de aanvraagtermijn van de werkneemster dusdanig van de in de wet beschreven termijn afwijkt, is de commissie van oordeel dat de werkgever de ad hoc aanvraag van de werkneemster niet zonder meer had mogen goedkeuren. Gebleken is namelijk dat de werkneemster zich op het moment van haar aanvraag in een kwetsbare situatie begaf. Zo was sprake van postnatale klachten en oververmoeidheid, iets waar de werkgever op dat moment geen weet van had. Enig onderzoek naar de toedracht van de ad hoc aanvraag was volgens de commissie – uit het oogpunt van goed werkgeverschap – echter op zijn plek geweest. In het geval een dergelijk onderzoek had plaatsgevonden, was reeds op dat moment voor de werkgever duidelijk geworden dat de reden voor de ad hoc aanvraag was gelegen in het feit dat de werkneemster zichzelf niet in staat achtte om te werken. Dat had dan voor de werkgever aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen naar de vraag of de werkneemster – in plaats van het genieten van ouderschapsverlof – niet ziek had moeten worden gemeld. De commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat dit een realistische mogelijkheid was.

Toen de werkneemster zich later alsnog bij de werkgever ziek meldde, heeft ook dat niet geleid tot enig onderzoek van de kant van de werkgever. Dit terwijl de werkneemster in haar ziekmelding melding maakt van haar medische klachten en expliciet vraagt hoe zij dient om te gaan met het ouderschapsverlof nu zij ziek is. De werkgever heeft enkel opvolging aan de ziekmelding gegeven. Naar het oordeel van de commissie had de vermelding van de medische klachten en de hulpvraag van de werkneemster voor de werkgever ook hier aanleiding moeten zijn om – uit het oogpunt van goed werkgeverschap – zich een beter beeld van de situatie van de werkneemster te vormen. De omstandigheid dat sprake was van een periode waarin de leidinggevende van de werkneemster met regelmaat wisselde, waardoor er überhaupt weinig zicht was op de situatie van de werkneemster, is een omstandigheid die voor rekening en risico van de werkgever komt. Ondanks dat de commissie begrijpt dat een wisseling van de leidinggevenden van de werkneemster een ongelukkige samenloop van omstandigheden was, is het geen omstandigheid die het niet doen van (nader) onderzoek rechtvaardigt.

Het voorgaande leidt er naar het oordeel van de commissie toe dat de werkneemster – onder deze omstandigheden – niet zonder meer kan worden gehouden aan de door haar ingediende aanvraag voor ouderschapsverlof. Dit betekent dat de werkneemster niet aan haar aanvraag voor ouderschapsverlof was gebonden en zij daarop terug kon komen. De omstandigheid dat de werkgever de werkneemster pas na ongeveer zes weken met een brief heeft geïnformeerd over de status van haar ouderschapsverlof en de werkneemster, toen zij medisch weer in een betere staat verkeerde, gelijk contact met haar leidinggevende heeft gezocht om de status van het ouderschapsverlof te bespreken, zijn omstandigheden die de commissie in het voordeel van de werkneemster uitlegt.

De commissie concludeert dat de werkgever in dit specifieke geval in strijd met artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek heeft gehandeld door geen (nader) onderzoek te doen naar de (medische) situatie van de werkneemster op het moment van de ad hoc aanvraag voor het ouderschapsverlof en op het moment van de ziekmelding. Dit resulteert er volgens de commissie in dat de werkneemster – conform haar verzoek – nog aanspraak kan maken op (minimaal) zes weken aan ouderschapsverlof. Hierbij geeft de commissie de werkgever in overweging mee dat hij uit het oogpunt van coulance er ook voor kan kiezen een hoger aantal weken aan ouderschapsverlof aan de werkneemster toe te kennen, nu de werkneemster er in deze procedure voor heeft gekozen een lager aantal weken van het totale aantal weken ouderschapsverlof te vorderen.

Over de uitspraken van de commissie en deze samenvatting

De geschillencommissie doet uitspraak over een voorgelegd meningsverschil. De uitspraak is echter niet bindend.
Afwijken van die uitspraak kan alleen gemotiveerd gebeuren. Dit is bepaald in § 16.2 van de cao.

Deze samenvatting is een vereenvoudigde, geanonimiseerde weergave van de officiële uitspraak van de commissie.

Aan de samenvatting kunnen geen rechten worden ontleend.

Voor vragen of opmerkingen over de samenvatting, gelieve contact op te nemen met het secretariaat van de commissie via administratie.caopjuridisch@caop.nl .