Inhoudsindicatie

Verzoek tot toekennen SB-verlof niet-ontvankelijk omdat werknemer al vóór 1 januari 2020 bezwaar en beroep had kunnen aantekenen.

Zaaknummer(s) 2022/00137
Datum uitspraak
Categorie(ën) verschil van mening,
zoals genoemd in 16.2 van de Cao Rijk
Ander onderwerp
Relevante cao-bepaling(en) 23
Uitkomst zaak niet-ontvankelijk

Waar gaat de zaak over?

De werknemer beroept zich er kortgezegd op werkzaam te zijn geweest in een Substantieel Bezwarende functie (hierna: SB-functie) gedurende de periode 1 maart 2000 tot en met 31 maart 2015, en meent daarom aanspraak te maken op SB-verlof. De werknemer voert hierbij onder meer aan dat collega’s die vergelijkbare werkzaamheden hebben verricht wél recht op SB-verlof toegekend hebben gekregen, zodat hij op grond van het gelijkheidsbeginsel hier ook aanspraak op zou moeten kunnen maken.

De werkgever brengt ten eerste naar voren dat de werknemer in de periode waar hij op doelt al een formele procedure aanhangig had kunnen maken waarin hij zich tegen het niet aanmerken van zijn functie als SB-functie had kunnen verzetten. Door toentertijd niet in bezwaar en beroep te gaan heeft de werknemer zijn procedurele rechten onbenut gelaten. Ondanks dat de werknemer in deze periode moeilijke persoonlijke omstandigheden heeft doorgemaakt, zou dit voor zijn risico moeten blijven.  Wat de werkgever betreft zou de invoer van het nieuwe ambtenarenrecht, de inwerkingtreding van de CAO Rijk en de oprichting van de Geschillencommissie Rijk per 1 januari 2020 ook geen aanleiding kunnen zijn om de werknemer alsnog in de gelegenheid te stellen de zaak juridisch ter discussie te stellen. Ten slotte vindt de werkgever dat het ook op inhoudelijke gronden niet terecht zou zijn als de functie van de werknemer met terugwerkende kracht als SB-functie zou worden aangemerkt. De functie van werknemer is niet dezelfde als de functie die in de bedoelde periode wél als SB-functie aangemerkt is geweest. Dat collega’s van de werknemer wél recht op SB-verlof toegekend hebben gekregen hangt samen met de bijzondere omstandigheden rondom hun indiensttreding vanuit een andere organisatie waarbij zij hier reeds aanspraak op konden maken.

Hoe luidt de uitspraak van de commissie?

De commissie stelt vast dat het verzoek een kwestie betreft waarover de werknemer vóór 1 januari 2020 (de datum van de inwerkingtreding van de Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren, de CAO Rijk en de oprichtingsdatum van de Geschillencommissie) juridische middelen bij had kunnen inzetten. De besluitvorming rond het (niet) aanmerken van de functie van werknemer als SB-functie heeft ruimschoots voor deze datum plaatsgevonden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is naar het oordeel van de commissie geen sprake. De conclusie van de uitspraak luidt daarom dat het verzoek niet-ontvankelijk is.

Ten overvloede vermeldt de commissie in de uitspraak dat het haar verheugt dat zij ter hoorzitting heeft begrepen dat tussen partijen de bereidheid bestaat om met elkaar in overleg te treden over de behoefte van de werknemer om eventueel minder te gaan werken of vroegtijdig  te stoppen met werken, en eventuele alternatieve mogelijkheden of regelingen om (financieel) in deze behoefte te voorzien.

Over de uitspraken van de commissie en deze samenvatting

De geschillencommissie doet uitspraak over een voorgelegd meningsverschil. De uitspraak is echter niet bindend. Afwijken van die uitspraak kan alleen gemotiveerd gebeuren. Dit is bepaald in § 16.2 van de cao.

Deze samenvatting is een vereenvoudigde, geanonimiseerde weergave van de officiële uitspraak van de commissie. Aan de samenvatting kunnen geen rechten worden ontleend.